2020: ‘Alles begint op het trottoir, het eerste contactpunt met de rest van de wereld’
Uit de lockdown vallen heel wat lessen te leren, vindt Thomas Vanoutrive, professor mobiliteit aan de Universiteit Antwerpen en een van de bezielers van Straatvinken. ‘De basis van alle mobiliteit zijn de trottoirs. Alleen zijn ze vaak in een slechte staat of te smal.’
Bron: Gazet van Antwerpen, 19/09/2020
Hoe ervaarde u de coronacrisis?
Thomas Vanoutrive: Ik vond de beginfase met de lockdown eigenlijk wel inspirerend. Het dagelijks leven werd stilgelegd. Het deed mij al snel denken aan de autoloze zondagen. Mensen gingen te voet of met de fiets door de straat. De straat was een soort park geworden waarin mensen zich traag voortbewogen en elkaar ontmoetten. Die sfeer is mij bijgebleven. Al leef ik natuurlijk mee met al wie hard getroffen werd door deze situatie.
Via Straatvinken, het telproject van straatverkeer dat u mee begeleidt, werd een stevige daling van het verkeer vastgesteld.
Het was de derde editie van ons burgerwetenschapsproject en de telling was in mei. Dat was pal in de lockdownperiode. We zagen daadwerkelijk een sterke daling van het verkeer. Voor autoverkeer was dat een afname met bijna 35%. Interessant ook waren de vaststellingen in de randgemeenten rond Antwerpen, zoals Boechout, Hove en Mortsel. Daar zagen we een lichte stijging van het aantal voetgangers.
De verplaatsingen die toen gebeurden, waren in principe essentiële verplaatsingen.
De vraag is: wat is een essentiële verplaatsing? We gaan ervan uit dat dit de verplaatsing naar het werk is, of naar school of de winkel. Maar ook het zich verplaatsen voor ontspanning of om mensen te ontmoeten is essentieel. Tijdens de lockdown bleek ook dat naar het park gaan noodzakelijk was, want je kan niet verwachten dat mensen dagen opgesloten zitten. Dat zou niet goed zijn voor de mentale gezondheid.
Kunnen we daaruit concluderen dat we met z’n allen, in ‘normale’ omstandigheden, te veel onnodige verplaatsingen doen?
Is er te veel mobiliteit? Ja. Is er te weinig mobiliteit? Ook ja. We zien dagelijks de files rond de grote steden. Mensen leggen gemiddeld twintig kilometer af in hun woon-werkverkeer. Ook in hun vrijetijdsbestedingen leggen ze lange afstanden af, en meestal gemotoriseerd. Dit alles heeft impact op het milieu en de luchtkwaliteit. Allemaal redenen om een vermindering van het autoverkeer te bepleiten.
Alleen zien we ook dat voor sommige groepen in onze samenleving er net te weinig mobiliteit is. Het gaat hier vooral om mensen die in armoede leven. Onderzoek wees al uit dat zij zich minder verplaatsen. Door het gebrek aan mobiliteit is er sociale uitsluiting. Jobs, scholen, gezondheidszorg, bepaalde winkels en ontspanningsmogelijkheden zijn voor hen slecht bereikbaar, gewoon omdat ze er moeilijk geraken.
Zijn er mobiliteitslessen te trekken uit de lockdown?
Zeer zeker. Met Straatvinken en de collega’s van het Hiva (Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving, red.) hielden we een enquête naar hoe mensen hun straat ervaren en beleven. Het was een peiling naar verkeersleefbaarheid. De vaststelling was dat veel verkeer in smalle straten de leefbaarheid doet dalen. Mensen voeren geen gesprek op de stoep. Ze houden de ramen gesloten aan de straatzijde. Heel wat indicatoren tonen aan dat veel gemotoriseerd verkeer in woonstraten een negatieve invloed heeft op de leefbaarheid.
Dat is op zich niet nieuw. Wat wel nieuw is, zo bleek uit ons onderzoek, is dat mensen door de lockdown en het verminderde verkeer hun straat nu op een andere manier hebben ervaren. Ondanks al het negatieve rond die lockdown vonden ze dat laatste toch een van de aangename kanten aan die periode. Het deed hen nadenken over de toekomst van de stad en van de straat, en over hoe ze zich daarin verplaatsen. Voor het eerst ervaarden bewoners hun straat niet als een plek waar je snel doorgaat om van punt A naar punt B te gaan, maar ook als een plek om met mensen samen te komen.
Dreigt het openbaar vervoer niet het grootste slachtoffer te worden? Mensen gaan zich veiliger voelen in de wagen dan met tientallen op de tram, de bus of de trein.
Dat is inderdaad de vrees van veel transportexperten. Dit is niet alleen voor Antwerpen en België zo. Internationale cijfers tonen aan dat het openbaar vervoer overal de grootste klappen krijgt. Dat komt niet alleen door de vrees voor besmetting. Veel mensen nemen het openbaar vervoer om vanuit de rand naar hun kantoor in de stad te gaan. Die groep werkte de afgelopen weken gewoon thuis.
Dit roept heel wat bezorgdheden op. Minder reizigers betekent minder inkomsten. Dat impliceert dat de overheid meer zal moeten investeren in het openbaar vervoer. We mogen niet vergeten dat de tram, de bus of de trein een essentiële rol speelt in de mobiliteit. Voor veel mensen is het de belangrijkste manier om zich te verplaatsen, zeker als ze geen wagen hebben.
Professor ruimtelijke planning Tom Coppens pleitte eerder in deze reeks voor de zogenaamde vijftien-minuten-wijk. Hoe ziet u dat als mobiliteitsdeskundige?
Stedenbouwkundigen brengen met dit concept een zeer goed punt naar voren. Wat er zo interessant aan is, is dat het voortbouwt op het idee van de bereikbaarheidsplanning. Binnen de vijftien minuten moeten mensen in hun wijk alle essentiële voorzieningen kunnen bereiken: de school, de voedingswinkel, de dokter, de apotheker, de gemeentediensten en het park. Nu zien we dat in sommige wijken publiek groen zoals parken afwezig is. In andere buurten is er dan weer een tekort aan winkels. Voor wie fit is, hoeft dit geen probleem te zijn, maar niet iedereen is dat. Met de vijftien- minuten-wijk wordt geprobeerd om het recht op mobiliteit te garanderen voor iedereen.
Dat betekent dat je moet ingrijpen in straten en pleinen.
De voetpaden zijn daarbij het belangrijkst. De meeste aandacht in het mobiliteitsdebat gaat meestal naar de autosnelwegen. Daar mag zeker aandacht naar gaan, maar de basis van alle mobiliteit is nog steeds het trottoir. Voor iedereen is dat het eerste contactpunt met de rest van de wereld. Alleen liggen die trottoirs er niet altijd goed bij. Ze zijn te smal, of zijn in slechte staat. Dat is problematisch voor mensen die zich op vier wielen verplaatsen. Ik bedoel daarmee de kinderwagen, de rolstoel en de rollator.
Daarom is het zo interessant dat stedenbouwkundigen en mobiliteitsdeskundigen oproepen om naar de stad en de straten te kijken vanuit het oogpunt van een kind, of van iemand die niet goed ter been is. Als een trottoir geschikt is voor iemand in een rolstoel, dan is het voor iedereen aangenaam om er te wandelen. Als de vijftien- minuten-wijk ooit werkelijkheid wordt, dan zijn de voorzieningen ook te voet bereikbaar. Vergeet niet dat iedereen in zijn of haar leven wel eens minder mobiel is. Dat begint al als klein kind, in de kinderwagen.
Van waar moet de ruimte komen om een trottoir te verbreden? Een straat kan je niet zomaar verbreden.
Inderdaad. En je ziet vooral in het centrum van steden en gemeenten veel smalle straten. Er zijn echter verschillende mogelijkheden om die ruimte voor bredere voetpaden te creëren. Eenrichtingsverkeer kan al helpen. Wat je in straten ook veel ziet, zijn parkeerplaatsen voor wagens. We leven nu eenmaal in een autogerichte samenleving, waar leven zonder wagen niet altijd gemakkelijk is. Toch moet er gezocht worden naar manieren om het aantal parkeerplaatsen te verminderen. Het gebruik van deelwagens kan daar al bij helpen. Meerdere gezinnen delen een wagen, waardoor er minder auto’s op straat staan. Iets anders zijn buurtparkings, een plek waar de buurtbewoners hun wagen kunnen parkeren. Je moet dan misschien iets verder wandelen, maar je bent tenminste zeker van een parkeerplek. Die zoektocht naar parkeerplaats is voor veel mensen een dagelijkse wrevel. Ik hoor dat dit in sommige buurten bijna tot vechtpartijen leidt.
Denkt u dat er door de ervaringen van de Antwerpenaren met de lockdown een groter draagvlak gaat zijn voor dergelijke mobiliteitsingrepen?
Er zullen altijd wel verschillende belangen opduiken. De ene is voorstander van een buurtparking, zijn buurman die om vijf uur ’s ochtends aan zijn shift begint in de haven, zal waarschijnlijk graag zijn wagen vlakbij hebben. Maar inderdaad, door de coronacrisis hebben mensen hun straat en hun buurt in elk geval op een heel andere manier ervaren.
Sacha Van Wiele
Dit interview is verschenen in een reeks in Gazet van Antwerpen waarin experts elk vanuit hun vakgebied vertellen wat ze van corona geleerd hebben en hoe ze de toekomst zien. Professor Thomas Vanoutrive (UAntwerpen) is een van de wetenschappers achter Straatvinken. Op woensdag 21 oktober geeft hij samen met Huib Huyse (HIVA) tijdens de online infoavond van Ringland meer uitleg over de leefbaarheidsenquête en de resultaten van de derde editie van de verkeerstelling.